2022-01 MIRA Ceti sprak met... Marleen De Ceukelaire


Het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, afgekort het KBIN, is bij het grote publiek vooral gekend als het dinomuseum in Brussel. Maar het KBIN is veel meer dan een museum, laat staan dat het museum alleen oog zou hebben voor één niche uit het brede veld der natuurwetenschappen: het is een internationaal gerenommeerd onderzoeksinstituut waaraan enkele honderden wetenschappers verbonden zijn.

Voor hun onderzoek kunnen zij onder andere putten uit een gigantische collectie van naar schatting 38 miljoen specimens. Dat is de derde grootste collectie in Europa, na die van de natuurhistorische instituten in Londen en Parijs. En de collectie wordt onderverdeeld in zes thema’s: entomologie, recente ongewervelden, recente gewervelden, antropologie, paleontologie en geologie.

Uiteraard zijn alle onderzoeksdomeinen die in het KBIN aan bod komen meer dan de moeite waard, maar vanuit onze eigen invalshoek willen we in deze aflevering van 'MIRA Ceti sprak met …' wat meer te weten komen over de rijke  geologische collectie van het instituut. Daarom maakten we een afspraak met de conservator van die collectie, Marleen De Ceukelaire (°1963).

 

mdc%20peronnes.jpg

Copyright afbeelding: Marleen De Ceukelaire - KBIN

 

Kan jij even schetsen, Marleen, hoe jij bij het KBIN bent terecht gekomen?

Om te beginnen heb ik geologie gestudeerd aan de universiteit van Gent. Ik koos voor geologie niet omdat ik meteen in de ban was van gesteenten, het inwendige van de Aarde en dergelijke, maar omdat ik iets wou studeren dat met wetenschappen te maken had. Ik kon niet kiezen tussen wiskunde, fysica, scheikunde of biologie, het boeide mij allemaal, en in de studies geologie vond ik dat allemaal terug. Misschien speelde het feit dat mijn oudere broer ook geologie studeerde ook wel een rol.

Na mijn studies heb ik een tijd gewerkt aan de universiteit in het labo toegepaste geologie en hydrogeologie. Dat waren projecten in opdracht van de privé of van de overheid i.v.m. het zoeken naar ondergronds water, of in het kader van vervuiling en sanering van grondwater, en dergelijke.

Eind jaren 1980 is men in opdracht van de Vlaamse overheid begonnen met de geologische kartering van Vlaanderen, en de UGent was nauw betrokken bij dat project. Daar heb ik tien jaar aan meegewerkt, vooral met het in kaart brengen van het westelijk deel van Vlaanderen. Voor het karteren van het oosten van Vlaanderen deed men beroep op de KU Leuven. Vervolgens kreeg ik de kans om bij de pas opgerichte Databank Ondergrond Vlaanderen, de DOV, aan de slag te gaan om die organisatie mee uit te bouwen en verder te werken aan dat project.

Maar na een aantal jaren werd dat meer een administratieve job, en dat vond ik minder interessant. Ik had vernomen dat bij de geologische dienst van het KBIN de job als databankmanager vrijkwam. En omdat informatica mij ook steeds heel erg had geboeid, leek me dat een ideale nieuwe stap in mijn carrière. En zo kon ik in 2003 op het KBIN beginnen werken bij de geologische dienst. Bovendien ging het om een contract van onbepaalde duur, en dat gaf na ongeveer twintig jaar met altijd maar tijdelijke contracten toch eindelijk werkzekerheid.

 

Maar momenteel ben je conservator?

Inderdaad. In 2012 heeft men binnen het KBIN een nieuw departement opgericht, de collecties. Het gaat om zes collecties: entomologie, recente ongewervelden, recente gewervelden, antropologie, paleontologie en geologie. En voor elk van die zes collecties werden er collectiemanagers aangeworven in een vaste functie. Ik heb gesolliciteerd voor de collectie geologie en heb het ook gehaald. En vandaar dat ik sinds 2012 conservator ben van de collectie geologie.

Let op, een conservator is geen curator. Wat is het verschil? Een curator is wetenschappelijk verantwoordelijk voor zijn of haar collectie, dat wil zeggen dat hij of zij specialist is op het gebied van die collectie. Een conservator weet uiteraard ook wel een en ander van de collectie die hij of zij beheert, maar het is geen wetenschappelijk specialist. De conservator is de persoon die technisch en praktisch verantwoordelijk is voor de goede bewaring van alle stukken van de collectie in kwestie en voor de beweging in en uit van bepaalde stukken voor wetenschappelijk onderzoek, tentoonstellingen en dergelijke.

 

Logo%20KBIN.jpg

Copyright afbeelding: KBIN

 

Is er met de geologische departementen van de universiteiten overleg over lopend onderzoek of onderzoek dat dient te gebeuren?

Er zijn veel nieuwe onderzoekprogramma’s lopende, dat zijn projecten die worden uitgeschreven door de federale diensten voor wetenschapsbeleid, en daar zijn dan subsidies voor. Bij dergelijke projecten wordt altijd gevraagd om samen te werken met een of andere universiteit.

Voor sommige dossiers of problemen wordt er ook informeel samengewerkt, waarbij wederzijdse expertise, materiaal of specimens waarover men beschikt kan worden uitgewisseld. Die goede onderlinge contacten zijn zeker een meerwaarde en de wetenschap kan er alleen maar wel bij varen.

Met de VUB en ULB is er wel een uitstekende samenwerking wat meteorieten betreft. De wereld van de meteorieten is toch iets zeer specifiek, en om die collectie goed te kunnen beheren, doe ik wel veel beroep op hen. Men is steeds zeer behulpzaam, zij geven raad om de meteorieten zo goed mogelijk te kunnen bewaren en te valoriseren.

 

Over meteorieten gesproken: jullie hebben wel een indrukwekkende collectie?

Dat klopt, we mogen zeker trots zijn op onze collectie. Die is in zekere zin tweeledig: we hebben onze algemene collectie en daarnaast is er de Antarctische collectie.

Die laatste neemt een speciale plaats in. Het gaat om meteorieten die zijn verzameld via Belgisch-Japanse expedities tussen 2009 en 2013 in de omgeving van het Belgische Poolstation Prinses Elisabeth op de Zuidpool. Voor ons land gaat het om geologen van de VUB en ULB.

Momenteel gaat het om zowat 320 stuks die we daarvan bij ons hebben, maar daar zullen er nog heel wat nieuwe bijkomen van vervolgexpedities. Het principe is: als de gevonden meteoriet zwaarder is dan 5 gram wordt die in twee gezaagd, waarvan de ene helft voor Japan is en de andere helft voor België. De kleinere lichtere meteorieten worden gelijk verdeeld onder de twee landen, met uitzondering van de hele grote. We hebben het geluk dat we een grote Antarctische meteoriet van 18 kg bij ons in het museum kunnen tentoonstellen. Dat was trouwens de afspraak met Japan: zij gingen akkoord dat die meteoriet voor ons land was op voorwaarde dat die voor het publiek tentoongesteld zou worden.

 

DSC05447%2018%20kg.JPG

Copyright afbeelding: KBIN

 

Los van die Antarctische meteorieten hebben we ook een mooie collectie andere meteorieten. Dat zijn er op dit moment ongeveer 1.400, waarvan zowat 800 stuks afkomstig van een privécollectie die we een aantal jaren gelden hebben kunnen aankopen.

 

En in jullie ruime collectie zitten er ook fragmenten van een aantal Belgische meteorieten?

Ja, er zijn slechts zes Belgische meteorieten gekend, en van elk van die zes hebben we een stuk of zelfs de hele meteoriet. De laatste die er bijgekomen is, is de meteoriet van Tintigny. Die is in 1971 helemaal in het zuiden van ons land gevallen, tegen Virton. En dat exemplaar bevindt zich nog maar een paar jaar in onze collectie. De andere meteorieten zijn langer geleden gevallen op Belgisch grondgebied.

En natuurlijk ken je ook wel de heel grote Mont-Dieu-meteoriet die in onze dinozaal te bewonderen is. Het is een echt pronkstuk in ons museum, want deze bijna een meter grote ijzermeteoriet van maar liefst 435 kg is de grootste ijzermeteoriet die ooit in Europa werd gevonden. Die kolos is eerder gevallen, maar pas in 1999 ontdekt naast het bos Mont-Dieu in de buurt van de Noord-Franse stad Sedan. Het gaat waarschijnlijk om de kern van een of andere miniplaneet die door de aantrekkingskracht van de Aarde op onze planeet is neergestort.

Onze Mont-Dieu ligt open en bloot in het museum, de bezoekers kunnen de meteoriet dus ook echt aanraken. En dat geeft volgens mij toch zeker een meerwaarde: mensen kunnen voelen aan een klomp oermaterie uit ons zonnestelsel en dat is hoe dan ook een unieke sensatie. Een dergelijke opstelling is uiteraard controversieel, want het probleem is dat de meteoriet op die manier gemakkelijk erodeert en dat er voortdurend kleine stukjes afbrokkelen. We moeten ons dus afvragen: laten we de mensen het bijzondere gevoel ervaren een meteoriet aan te raken, met alle gevolgen van dien voor de meteoriet zelf, of stoppen we de meteoriet onder een stolp, zodat hij beter bewaart? Dat is de afweging. Met een klein meteorietje kan je dat uiteraard niet doen, maar aangezien de Mont-Dieu zo groot is, kunnen we ons dat veroorloven. Maar niet iedereen in het museum denkt daar op dezelfde manier over, dus daarover wordt nog gediscussieerd.

 

Als we tijdens onze jeugdkampen op het KBIN langskomen en achter de schermen uitgebreid kennismaken met enkele fraaie exemplaren van de meteorietencollectie, mogen de kinderen ook steeds een beetje slijppoeder van de Mont-Dieu op een papiertje kleven en mee naar huis nemen. Reken maar dat ze daar allen heel tevreden mee zijn…

Dat is een mooi initiatief van onze educatieve medewerkers. Die emmer slijpsel is een overblijfsel van tijdens het eerste onderzoek van de meteoriet. Maar dat slijpsel is dus wel degelijk meteorietmateriaal. En ook al krijgen de kinderen slechts enkele korreltjes mee naar huis, het is hoe dan ook een heel bijzonder souvenir van hun bezoek aan ons museum. En het is een souvenir waarbij het cliché sterrenstof heel tastbaar en reëel wordt.

 

Hoe gaan jullie te werk wanneer iemand met een vermeende meteoriet langskomt?

Het gebeurt regelmatig dat iemand met ‘een vondst’ langskomt. Dat kan een vermeende meteoriet zijn, maar ook een bijzonder stuk gesteente of een ‘raar’ insect dat men niet meteen kan thuisbrengen. Het probleem is dat het aantal wetenschappers die in het museum werkzaam zijn doorheen de jaren sterk is verminderd, en dat er dus minder mensen beschikbaar zijn die tijd hebben om zich met deze zaken bezig te houden. Maar uiteraard maken we daar in de mate van het mogelijke tijd voor. Als bijvoorbeeld iemand met een bijzondere steen langskomt, gaan we eerst kijken of we het exemplaar al op het eerste gezicht kunnen determineren. Is dat niet het geval, gaan we ermee naar een petrograaf of mineraloog op onze diensten, zij zijn de echte specialisten. Soms is het nodig om de steen of het mineraal nog uitgebreider te onderzoeken, en om dit te realiseren beschikken we op het KBIN over verschillende toestellen waarmee we het specimen kunnen analyseren. Op basis van die analyses komen de wetenschappers dan uiteindelijk tot een definitieve conclusie over de steen of het mineraal in kwestie.

Vaak schenken de eigenaars het item aan onze collectie, wat wij uiteraard ten zeerste waarderen. Aankopen doen we niet, tenzij een zeldzame keer wanneer het gaat om echt unieke stukken. Vroeger waren er voor dat soort uitgaven budgetten beschikbaar, maar dat is nu niet meer het geval. Als we nu iets willen aankopen moeten we beroep doen op budgetten van de Nationale Loterij of zo, en dat is dus veel moeilijker te realiseren en gebeurt slechts heel uitzonderlijk.

Mensen die een stuk schenken aan het museum moeten ook geïnformeerd worden dat we niet garanderen dat dit ook effectief tentoongesteld zal worden. We zullen het wel opnemen in onze collectie, het krijgt een administratief nummer en we noteren ook wie het geschonken heeft, waar het gevonden is en onder welke omstandigheden. Zonder die informatie is het specimen wetenschappelijk gesproken niet echt waardevol. En vervolgens ligt het stuk in onze bewaarplaatsen beschikbaar voor als mensen het nodig hebben voor bijvoorbeeld een tentoonstelling of voor eventueel wetenschappelijk onderzoek. Het zou natuurlijk leuk zijn mocht er in het museum een hoekje zijn waar we elk jaar onze nieuwe aanwinsten kunnen tentoonstellen, maar jammer genoeg valt dat momenteel praktisch niet te realiseren.

 

Gezien de goeie contacten met jullie collega-geologen van de VUB: hebben jullie in het museum ook fragmenten van de boorkern uit de beroemde Chicxulubkrater?

Neen, wij zijn bij dat grootse project helemaal niet betrokken.

 

Zo’n boorkern die in detail het einde van het tijdperk der dinosauriërs laat ontcijferen zou natuurlijk wel mooi passen in de context van jullie prachtige dinogalerij?

Inderdaad. Maar voor het moment is daar geen sprake van, op die stalen moet nog zoveel onderzoek gebeuren dat het nog een hele tijd zal duren vooraleer ze daar stukken van ter beschikking zullen stellen voor museale doeleinden. 

 

Het KBIN is toch ook wel gekend omwille van een imposante collectie boorkernen?

Dat klopt. Er liggen boorkernen in ons gebouw in Brussel, maar we hebben sinds 2019 een extra bewaarplaats in Péronnes-lez-Binche, en daar liggen ongeveer 40 km boorkernen opgeslagen. Het feit dat dit een nieuw en ruim gebouw is en dat we al dat materiaal hebben moeten verhuizen heeft ons de kans gegeven om dat alles grondig te selecteren: wat is nog bruikbaar en wat niet, en deftig te inventariseren. We kunnen de boorkernen er op een goede manier stockeren, bewaren en ook gebruiken. Het is nu veel gemakkelijker om het juiste materiaal uit de voorraad te gaan halen en ter beschikking te stellen van mensen die het nodig hebben.

Sinds halfweg de negentiende eeuw begonnen geologen een collectie aan te leggen van dergelijke stalen die ons tonen wat er in de Belgische ondergrond te vinden is, en men is daar ook vandaag de dag nog steeds mee bezig. We noemen die collectie gesteentemonsters een lithoteek.

 

Die boorkernen leren ons veel over de geschiedenis van onze planeet?

Er zijn inderdaad heel wat aardwetenschappers die boorkernen bestuderen voor stratigrafisch onderzoek, dat wil zeggen dat ze onderzoeken welke laag voor welke andere laag werd afgezet en onder welke omstandigheden dat gebeurde. Op basis daarvan gaan ze de hele geschiedenis van de Aarde proberen te reconstrueren. Als men bijvoorbeeld grote concentraties glauconiet ontdekt in zo’n boorkern, zal men proberen te achterhalen hoe dat komt. Glauconiet is een mineraal dat gevormd wordt in ondiep warm zeewater. Waren er toen misschien veel stormen waardoor er in het zeewater opeenhopingen ontstonden van schelpjes met als resultaat dikke schepenlagen? Dus dat is typisch een werk voor geologen om te reconstrueren hoe die verschillende afzettingslagen elkaar opvolgen.

Een tijd geleden waren er ook heel wat onderzoekers uit Duitsland en Nederland die onze boorkernen kwamen bestuderen met het oog op schaliegaswinning. Men ging onderzoeken welke gesteenten het meest geschikt zijn om gas te kunnen vinden. En op basis van die kennis kon men dan doeltreffender gaan prospecteren naar gas in die gesteentelagen.

De vraag naar welbepaalde boorkernen hangt dus veel af van periode tot periode. Zo zijn er boringen die op dit moment helemaal niet interessant lijken te zijn, maar die het binnen een aantal jaren misschien wel zullen zijn. Je weet immers nooit op voorhand wat er allemaal te gebeuren staat en waar men om een of andere reden opeens wel nood aan heeft.      

 

Zijn die boorkernen enkel van eigen bodem, of zitten daar ook stalen bij van Belgisch Kongo?

Onze collectie boorkernen zijn uit de bodem gehaald enkel in ons land. Men heeft ook dergelijke boorkernen opgediept in Belgisch Kongo, maar die bevinden zich in het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika. Aangezien zij zelf ook een wetenschappelijk instituut zijn, is het logisch dat zij die boorkernen in hun verzameling hebben.

 

Er zijn dus ook geologen verbonden aan dat museum?

Zeker, zij hebben een volledige afdeling geologie, met een equipe van een tiental geologen en een prachtige geologische collectie.

 

Zelf ben jij gespecialiseerd in de studie van Belgisch marmer?

Ja, en dat heeft alles te maken met Eric Goessens en Michiel Dusar die ik leerde kennen toen ik op het KBIN begon te werken. Zij zijn allebei grote specialisten op het gebied van natuursteen, ook bouwsteen genoemd. En van die twee heren heb ik de aandacht en passie voor natuursteen meegekregen.

Overal waar je gaat en komt krijg je er op de duur oog voor. Door regelmatig met Eric en Michiel voor het werk op de baan te zijn zie je hoe zij overal rondneuzen op zoek naar gesteenten en marmer, bijvoorbeeld in kerken en historische gebouwen. Op die manier is me dat ook beginnen fascineren. Als je dan op stap bent met de familie ben je constant aan het rondkijken op zoek naar interessant materiaal. En als je oog op iets bijzonders valt, noteer je dat en zet je het nadien in een databank.

Op het KBIN hebben we een unieke marmergalerij, een gang met daarin allemaal mooie marmerplaten uit het einde van de negentiende eeuw. Er was al lang gezegd dat er daarover een publicatie moest gemaakt worden, en men was er ook al aan begonnen, maar het project liep altijd vast wegens tijdgebrek, veranderend personeel of andere prioriteiten. Maar uiteindelijk hebben we het toch rond gekregen en in 2014 is er bij uitgeverij Lannoo een mooi boek verschenen over Belgisch marmer. Het is een zeer toegankelijk boek geworden voor een groot publiek.

 

Boek%20Belgische%20marmers.jpg

Copyright afbeelding: Uitgeverij Lannoo - Academia Press

 

En die marmers, die zie je overal. Als ik bijvoorbeeld naar het nieuws zit te kijken en er verschijnt een of andere hoogwaardigheidsbekleder die een speech aan het houden is, zal ik doorgaans meer aandacht hebben voor marmeren tabletten, trappen, enzovoort dan voor wat die persoon aan het zeggen is. Tja, passie voor marmer, daar raak je maar moeilijk van af…

 

Als geoloog kijk je sowieso toch met andere ogen naar de wereld rondom?

Dat is zo, maar ik kan het toch ook vanop een zekere afstand bekijken. Neem bijvoorbeeld de vulkaan Cumbre Vieja op het Canarische eiland La Palma. Uiteraard weet ik hoe het er bij vulkanen aan toegaat en als het in het nieuws komt, kijk ik met veel belangstelling naar wat men erover te vertellen heeft. Maar ik ga nu niet speciaal alle ontwikkelingen in detail volgen via live webcams en blogs op het internet.

Ik heb ooit een reis gemaakt in IJsland en geologisch gesproken is dat een ongemeen boeiend eiland. Maar voor mij hoeft niet elke vakantie in het teken van geologie te staan.

 

Oké, alleszins dank voor het interessante gesprek, Marleen.

 

Tekst: Francis Meeus, december 2021