The Science House Column 025: Een vergadering met korstmossen


Op een heldere nacht sta ik in mijn tuin en staar naar boven. Ik ben een notoir avondmens met af en toe een rare tic (maar verder functioneer ik normaal). Ik denk aan al die werelden boven mij. De kleine mens op deze Aarde verwondert zich over het universum.

De James Webb telescoop, de geroemde opvolger van Hubble, begint op kruissnelheid te raken. We krijgen hoe langer hoe meer de informatie waar we met z’n allen (althans ik toch) zo naar uitkeken sinds de dag dat het apparaat op de tekentafel stond – jaaaaaren dus.

De ene exoplaneet na de andere komt binnengerold op de computers van de NASA. Mensen zonder tekort aan fantasie maken dan onmiddellijk wervelende en fascinerende “artist-impressions” van die data. Heerlijk om te zien maar, laat je niet misleiden, het is, je raadt het, voornamelijk fantasie.

Niemand heeft ooit een exoplaneet gezien. Ze worden indirect waargenomen. Ze verduisteren hun ster een beetje of ze doen die wat wiebelen. Uit die observaties kan men al heel wat afleiden.

 

Spectrum via JWST

 

Copyright afbeelding: Elektromagnetisch spectrum via James Webb Space Telescope

 

Maar wat onze James ook kan, is het licht analyseren dat van de ster vlak langs de planeet scheert. Is dat interessant? Ja zeker – dat licht is door de atmosfeer van die planeet gegaan en draagt daar de sporen van mee. Spectroscopie heet dat: licht dat door een gas gaat wordt op bepaalde golflengtes geabsorbeerd – welke golflengtes dat zijn wordt bepaald door het soort gas. Zo zal bijvoorbeeld zuurstof andere golflengtes absorberen dan methaan. En daar hopen we met z’n allen op: dat we in de atmosfeer van exoplaneten gassen gaan vinden die misschien het gevolg zijn van biologische processen. Dat we misschien leven buiten de Aarde gaan vinden...

Ik heb het gevoel dat het gewoon een kwestie van tijd is voor dat nieuws er aan komt.

Boeiend! Er is buitenaards leven! Misschien contact leggen? Praatje maken? Een Star-Wars-ke doen?

Maar dan komen de onmetelijkheid van het universum en de daarmee gepaard gaande immense tijdsspannes op me af. En dat klinkt al heel wat minder romantisch.

Want… wij kunnen radiosignalen sturen sinds pakweg 100 jaar… We lopen hier rond sinds een paar honderdduizend jaar… Het universum is grofweg… 14.000.000.000 jaar. Niemand heeft een intuïtief besef van hoe krankzinnig groot dat getal is – ondanks honderden videootjes om dat duidelijk te maken. Tijd genoeg voor leven om te komen, te evolueren, te gaan. Tijd genoeg om verschrikkelijk ver van elkaar te staan in evolutie.

Als er ergens anders leven is, is de kans groot dat het eerder korstmossen zijn of dat die wezens ons als korstmossen beschouwen.  Communiceren, laat staan oorlogjes voeren of allianties smeden, wordt dan wel heel moeilijk. Wie wil er nu een United Nations Conferentie organiseren met plankton en blauwalgen? Of trouwen met de prinses van de koning der schimmels? En dan hebben we het nog niet eens over het probleem van die immense afstanden.

Maar het zou wel een grandioze ontdekking zijn. Of het nu biogassen zijn op een exoplaneet of eencelligen in onze achtertuin op de manen van Jupiter en Saturnus.

‘We zijn niet meer alleen’, zal de hele mensheid dan denken.

Ik ben alvast helemaal alleen in deze nacht – op de korstmossen op mijn terrasstenen na.

 

Tekst: Ignaas Declercq, The Science House – 25/03/2024