Filosofie van de domme vraag


The-Science-House-Telegraph.img_assist_custom_0.jpg

Ongetwijfeld ben je ooit een vraag gestart met “Het is misschien een domme vraag, maar …”. En ongetwijfeld heeft de brave, goedmoedige, empathische, motiverende, menslievende leerkracht jou onderbroken en geantwoord met de oneliner “Er zijn geen domme vragen, mijn beste, alleen domme antwoorden.” 

En dan kon je je domme vraag stellen.

Er zijn wél domme vragen, er zijn zelfs heel domme vragen. 

Maar misschien eerst even iets duidelijk stellen. Wat wij als een domme vraag beschouwen is een vraag waarvan we denken dat het antwoord zó voor de hand ligt dat iedereen het wel moet kennen, behalve dan blijkbaar die ene idioot die de vraag gesteld heeft.   

Daarnaast is er ook een speciaal type domme vragen, namelijk de ‘écht domme vragen’ waarbij het antwoord gewoon triviaal is. Deze term wordt vaak gebruikt door ofwel genieën ofwel betweters.

Waarom valt iemand ?” was tot Aristoteles een slimme vraag. Toen hij uitlegde dat dit kwam door de ‘zwaarte’, de natuurlijke neiging van zware objecten om het laagste punt te zoeken, was de vraag gedegradeerd tot domme vraag. Nu kan Aristoteles wel een zegen geweest zijn voor de filosofie, voor de fysica was hij een ramp. Iets benoemen is niet hetzelfde als verklaren. Maar dat zou de natuurfilosofen van de volgende vijftienhonderd jaar worst wezen.

Newton loste het probleem op en na hem was “Waarom valt iemand?” een écht domme vraag. Want vanaf dan was het nu wel zonneklaar voor iedereen: dat komt door de zwaartekracht! En de slimste dommeriken konden dan zelfs de formule geven waarmee we raketten in het zonnestelsel en Tesla’s naar Mars schieten. 

Maar Newton wist dat hij gebakken lucht verkocht. Hij gaf slechts een manier aan om het effect van die aantrekking te berekenen. Hoé dat werkte, heeft hij nooit beweerd. “Hypotheses non fingo” zei hij: “Ik verzin geen hypotheses”. Newton zou natuurlijk Newton niet zijn als dat niet een (postume) sneer was naar zijn niet zo grote vriend Descartes die de zwaartekracht probeerde te verklaren met een soort wervels die niemand gezien had - het dient gezegd dat Newton door zijn ‘innemende vriendelijke persoonlijkheid’ niet echt veel vrienden had, maar dat geheel terzijde. 

Hoe dan ook - het vallen was opgelost voor de mensheid.

Einstein was pas een volslagen idioot want hij stelde de vraag keer op keer opnieuw. Tijdens lange wandelingen met zijn vriend Besso riep hij telkens uit: ‘Maar waarom valt iemand?’. Ik kan me de rollende ogen van Besso, helaas een ingenieur en geen fysicus, voorstellen: ‘Albert, alstublieft, kunnen we het over iets interessant hebben?’.

Maar het was voor Einstein de weg naar de algemene relativiteitstheorie. Een baanbrekend stukje fysica zonder weerga.

Allemaal dankzij een domme vraag. Het probleem van de domheid situeert zich immers vooral bij degene die het antwoord vanzelfsprekend vindt. De persoon die de domme vraag stelt is echter bereid vragen te stellen over schijnbaar evidente zaken. En ligt daar nu niet vaak de sleutel tot nieuwe wetenschappelijk inzichten ?

Dus als je de volgende keer iemand hoort vragen waarom zwarte gaten, die toch gravitatiesingulariteiten zijn, desalniettemin Hawking-straling uitzenden door kwantumfluctuaties aan de rand van hun waarnemingshorizon, dan weet je wat jou te doen staat…

Alhoewel. Dit is wel een écht domme vraag.

Tekst: Ignaas Declercq, The Science House (en helaas ook ingenieur J)