2015-04 MIRA Ceti sprak met... Vincent Van Eylen


Er werd altijd al wel gedacht dat ze er waren, maar het is pas sinds 1995 een zekerheid: planeten bij andere sterren bestaan. Ons zonnestelsel is dus geen alleenstaand geval. Tenzij misschien door onze aanwezigheid? Hoogintelligent leven, zeker toch de lezers van MIRA Ceti. Mogen we hoogintelligent leven immers niet definiëren als leven dat aan sterrenkunde doet? Of er nog elders dergelijk leven is, is een open vraag, en om het te vinden zullen we haast zeker de grenzen van ons eigen zonnestelsel moeten overschrijden. Zo er onder de ijskorst van Jupitermaan Europa leven is, zal het wellicht geen creatuur zijn waarmee je gezellig op café een babbel kan houden over zwarte gaten.

Intussen is de zoektocht naar exoplaneten dankzij de ruimtesonde Kepler in ieder geval een zeer succesvolle onderneming. MIRA Ceti wist een jonge Vlaamse sterrenkundige die aan dit project meewerkt daarover te interviewen. Vincent Van Eylen (°1990) studeerde sterrenkunde aan de KU Leuven en werkt momenteel aan een doctoraat over het detecteren en karakteriseren van exoplaneten. In 2013 ontdekte hij exoplaneet Kepler-410A b.

 

Vincent Van EylenMomenteel ben jij aan het doctoreren aan de universiteit van Aarhus, Vincent. Hoe ben je in Denemarken terecht gekomen?

 

Het toeval speelt in een mensenleven vaak een niet onbelangrijke rol, en dat was ook het geval bij mijn studies. Tijdens mijn bachelor fysica aan de KU Leuven was sterrenkunde niet meteen het studiedomein waar ik bijzonder veel interesse voor had. Het was vooral de wiskundige kant van de zaak die mij het meest boeide, en voor mijn master dacht ik aanvankelijk vooral aan theoretische fysica. En het was dus eerder bij toeval dat ik toch in het sterrenkundig onderzoek verzeild ben geraakt, maar zeker niet tegen mijn zin. Voor mijn masterproef koos ik professor Conny Aerts als promotor, zoals je wel weet is zij een wereldautoriteit op het vlak van asteroseismologie, en in mijn tweede jaar master ben ik op Erasmus vertrokken. Ik kon in Aarhus aan de slag o.w.v. de goede contacten tussen ons Leuvense instituut en dat van de plaatselijke universiteit. Ook in Aarhus staat het asteroseismologische onderzoek op een hoog niveau. Voor mijn masterproef waren de data die via de Amerikaanse ruimtesonde Kepler sinds half 2009 beschikbaar kwamen van cruciaal belang. Nu is het zo dat we met behulp van de waarnemingen van Kepler veel aan de weet komen over het frequentiespectrum en trillingen van sterren, maar in de eerste plaats is het instrument ontworpen om planeten bij andere sterren te detecteren. En omdat die beide aspecten, asteroseismologie en het detecteren van exoplaneten, met mekaar in verband te brengen zijn, is mijn masterproef uiteindelijk geëvolueerd naar een soort combinatie van beide domeinen, zowel een studie van de ster als de planeten die eromheen draaien.

Ik raakte zozeer geboeid door dit onderzoek dat ik na het beëindigen van mijn masteropleiding een aanvraag ingediend heb om daarover in Aarhus te mogen doctoreren, met een positief antwoord. En nu zijn we een paar jaar later en sta ik op het punt om mijn doctoraat af te ronden.

 

Denk je er aan om naar Leuven terug te keren?

 

Goh, het is fantastisch werken in Leuven, zeker weten, en op het vlak van asteroseismologie zijn ze zonder twijfel wereldtop, maar door mijn doctoraat ben ik nu volledig gefocust op exoplaneten, weliswaar in zekere mate in combinatie met sterren en asteroseismologie, en in Leuven is men momenteel minder gericht op exoplaneetonderzoek. Met de richting die mijn onderzoek nu uitgaat is Leuven dus niet meteen de meest logische keuze.

 

Zou het aan het Instituut voor Sterrenkunde niet mogelijk zijn om dankzij de knowhow van iemand als jij de horizon wat te verruimen? De zoektocht naar exoplaneten en meer bepaald aardachtige planeten is toch echt wel een hot topic waarvoor misschien toch de nodige fondsen te verkrijgen zijn? Uit ervaring weten wij op de volkssterrenwacht dat ook de media en het grote publiek voor die kwesties enthousiast zijn.

 

Het is natuurlijk niet aan mij om te bepalen op welke domeinen van het sterrenkundig onderzoek het Instituut voor Sterrenkunde zich moet toeleggen. Er zijn al een aantal niches waarin Leuven bovenaan staat, zoals asteroseismologie, en bovendien moeten de ambities zeker rekening houden met wat er financieel mogelijk is. Het uitbouwen van een groep die ook wereldtop is in een ander onderzoek zoals dat naar exoplaneten is iets dat niet zomaar van vandaag op morgen kan gerealiseerd worden. Maar als je het mij vraagt zou dat op termijn wel mogelijk moeten kunnen zijn, ja. Leuven heeft trouwens onlangs nog het nieuws gehaald met onderzoek naar atmosfeermodellen van exoplaneten. Professor Leen Decin heeft in de marge van het lopende onderzoek naar steratmosferen een project binnengehaald dat daarover gaat, en met meteen al spectaculaire bevindingen over de leefbaarheid van dergelijke exoplaneten. Dat is goed nieuws met het oog op de lancering in 2019 – als alles volgens plan verloopt – van de James Webb Space Telescope, de opvolger van Hubble, die atmosferen van exoplaneten zal kunnen bestuderen. Dus ik denk dat er de komende jaren in Leuven misschien wel een en ander staat te gebeuren op dat vlak.

 

Is er een groot verschil tussen studeren in Leuven en in Denemarken?

 

Niet echt, ik heb altijd zeer graag in Leuven gestudeerd, maar ik voelde me in Aarhus ook meteen thuis. Qua stad zijn Aarhus en Leuven vrij vergelijkbaar, het zijn allebei eerder kleine steden waar het studentenleven mee in belangrijke mate het uitzicht en de sfeer bepaalt. Ook qua grootte en uitstraling verschillen de universiteiten van Aarhus en Leuven niet zoveel van mekaar.

 

Jij bent zelf ontdekker van een exoplaneet, Vincent, meer bepaald exoplaneet Kepler-410A b. Om te beginnen proficiat daarvoor!

 

Dankjewel. Het geeft een heel goed gevoel om zoiets te presteren, maar ik wil toch benadrukken dat dit enkel maar mogelijk is door teamwork. Om te beginnen is er de ruimtesonde zelf, Kepler. Een dergelijke ruimtemissie is een project van meerdere decennia, van de eerste ideeën, voorstellen, ontwerpen, enzovoort, tot de bouw ervan en de lancering. Dat is werk van heel veel mensen gedurende vele jaren, zonder hen zou er geen Keplersatelliet zijn, zo simpel is het. Met het team dat ik geleid heb zijn we zelf data van Kepler gaan analyseren op zoek naar planeetsignalen. Eens we die meenden gevonden te hebben, was het nodig om andere scenario’s waarbij de bevindingen zouden kunnen lijken op planeetsignalen met zekerheid te kunnen uitsluiten. Alleen dan konden we stellig bevestigen dat we effectief een exoplaneet hadden ontdekt.

 

Kan je iets meer vertellen over jouw planeet Kepler-410A b?

 

De planeet draait rond een vrij heldere ster die vermoedelijk deel is van een dubbelstersysteem op een afstand van zowat 425 lichtjaar. Het object heeft een straal die 2,8 keer groter is dan die van de Aarde en draait in 17,8 dagen rond de ster in een licht excentrische baan. De baan van de planeet wordt ook nog gekenmerkt door lichte verstoringen, wat erop zou kunnen wijzen dat er nog een andere planeet rond de ster cirkelt. Kepler-410A b staat een stuk dichter bij haar ster dan de Aarde bij de Zon, en daarom lijkt leven op deze planeet weinig waarschijnlijk, het is er immers veel te heet.

Het jaar 1995 is een mijlpaal in de zoektocht naar planeten bij andere sterren. Dat is eigenlijk vrij recent, maar intussen zijn er toch al een aantal astronomen met naam en faam op dat terrein?

 

We moeten dan zeker de Zwitserse Michel Mayor en Didier Queloz vermelden, zij waren immers de eersten die in 1995 een exoplaneet ontdekten: 51 Pegasi b rond een ster zoals de Zon op een afstand van zowat 50 lichtjaar. In astronomische kringen sloeg dat nieuws toen in als een bom, en het leidde tot een koortsachtige zoektocht naar nieuwe exoplaneten. Zoals je weet met veel succes. Nog een aantal gekende namen in dit verband zijn de Amerikaanse sterrenkundigen Geoffrey Marcy en Paul Butler. Het zou best kunnen dat er bij de toekenning van een Nobelprijs fysica ooit aan hen gedacht wordt voor hun pionierswerk op het vlak van het ontdekken van planeten bij andere sterren. Zij zijn inderdaad de eerste generatie in dat onderzoek, voor mijn generatie is dat soort primeurs niet meer weggelegd, want de eerste exoplaneten zijn al gevonden. Maar daar staat tegenover dat wij een paar decennia later meer kunnen doen dan alleen maar exoplaneten ontdekken. Het wordt voor onze generatie mogelijk om patronen en structuren te vinden in andere zonnestelsels en inzicht te verwerven over hoe dergelijke stelsels ontstaan en evolueren.

 

Eerst misschien nog iets over de technieken die sterrenkundigen gebruiken om planeten bij andere sterren te ontdekken?

 

Men vergelijkt het wel eens met volgend beeld. Het is donker en je bevindt je op enkele honderden meters van een lantaarnpaal. De lamp geeft veel licht en jij probeert met je telescoop bij die lamp de vliegjes waar te nemen die rond de lamp cirkelen. De lamp is zo verblindend dat het quasi onmogelijk is om de vliegjes te ontdekken. De grote uitdaging voor het ontdekken van een planeet bij een andere ster is dat het gaat om een object dat zelf geen licht uitstraalt en zich vanaf de Aarde gezien heel dicht bij een ster, een extreem heldere lichtbron, bevindt. Ondanks die moeilijke omstandigheden is men er dus toch al herhaaldelijk in geslaagd om exoplaneten te ontdekken, en dit middels een aantal slimme technieken. In het overgrote deel van de gevallen gaat het niet om rechtstreekse ontdekkingen, wat gedetecteerd wordt is niet de planeet zelf, maar wel de invloed van de planeet op de ster waar omheen zij draait.

Laat me beginnen met de methode die tot 2014 de meest succesvolle was. Ten gevolge van de zwaartekracht trekken de ster en de planeet mekaar aan. De planeet beweegt daardoor in een baan rond de ster, maar tijdens het bewegen rond de ster trekt ook de planeet aan de ster. En bijgevolg zal de ster lichtjes heen en weer getrokken worden door de eromheen bewegende planeten. Ook in ons eigen zonnestelsel wiebelt de Zon een klein beetje onder invloed van de acht planeten die eromheen cirkelen. Met precisiemetingen kunnen we de radiale snelheid van de ster ten opzichte van de Aarde meten. Het gaat om hetzelfde dopplereffect dat iedereen wel kent als de ziekenwagen voorbijgereden komt. Zolang de wagen naar ons toe gereden komt, zullen we horen dat de geluidsgolven korter worden – we horen alsmaar hogere tonen, maar eens de wagen ons voorbij is, worden de geluidsgolven langer en gaat de toonhoogte steeds meer dalen. We kunnen op een gelijkaardige manier de verandering van de golflengte van het sterlicht meten, en zodoende de beweging van de ster in kwestie meten. Het gaat dan wel om uiterst kleine bewegingen, maar die zijn wel periodisch, dat wil zeggen ze komen steeds terug. Als we dus zien dat een ster van een snelheid 0 over een paar dagen tijd naar een snelheid van 100 m/s evolueert en dan opnieuw richting Aarde beweegt aan een snelheid van -100 m/s, en als de ster dat voortdurend  blijft doen, dan kunnen we stellen dat die beweging gebeurt door de invloed van een planeet die daar rond beweegt, maar de planeet zelf zien we natuurlijk niet.

Methode twee is de zogenaamde transitmethode, in zekere zin te vergelijken met een zonsverduistering. Het gaat immers over de exoplaneet die voor de ster beweegt en daarbij letterlijk een deel van het licht blokkeert, waardoor de ster zelf iets minder helder wordt. Planeten zijn in het overgrote deel van de gevallen natuurlijk een heel stuk kleiner dan sterren, en typisch is dat maar een fractie van een procent van het sterlicht dat door de planeet tegengehouden wordt, we spreken soms over delen per miljoen licht die geblokkeerd worden, maar toch is dat meetbaar met de huidige uiterst nauwkeurige waarnemingsinstrumenten. Dus ook op die manier kunnen we planeten vinden op voorwaarde dat we er zeker van zijn de helderheidsfluctuatie effectief veroorzaakt wordt door een planeet die er voorbij schuift en niet door een ander mechanisme, bijvoorbeeld in het sterinwendige zelf. Maar als we de helderheid van sterren over een voldoende lange periode opmeten, krijgen we een klaardere kijk op de zaak. En dat is precies wat Kepler vier jaar lang heeft gedaan: dezelfde 150.000 sterren bekeken met elk half uur een helderheidsmeting. Op die manier ontdekken we na vier jaar regelmatige patronen die wijzen op de aanwezigheid van exoplaneten. Maar ook via deze techniek gaat het niet om een rechtstreekse detectie van exoplaneten, we zien nog steeds alleen maar het licht van de ster, waarbij  het verminderen van de lichtintensiteit met een minieme fractie erop wijst dat er een planeet zou moeten zijn. Het is in ieder geval sinds 2014 de methode die de meeste ontdekkingen oplevert.

Er zijn nog enkele andere technieken waarmee indirect de aanwezigheid van een exoplaneet kan aangetoond worden, daarvan vermeld ik toch nog graag de microlensmethode. Het is een effect dat optreedt wanneer een ster met een planeet voor een een achterliggende ster schuiven. Ten gevolge van het lenseffect door de zwaartekracht van de ster en de planeet op de voorgrond wordt het licht van de ster op de achtergrond afgebogen en krijgen we kortstondig een uitstulping te zien bij het afgebogen licht.

Maar in een aantal uitzonderlijke gevallen is er toch ook al sprake van directe detectie van een exoplaneet. Het betreft dan heel speciale systemen waarbij de planeet zich bijzonder ver bevinden van de ster waarrond ze draait, en het gaat vaak ook om erg jonge systemen die pas gevormd zijn. In dat geval zijn de planeten nog niet afgekoeld en zijn ze zo heet dat ze zelf nog licht uitstralen. Op die manier zijn ze dus wel detecteerbaar. Maar voorlopig zijn dat echt uitzonderingen, de meerderheid van de ruim tweeduizend exoplaneten die we momenteel kennen zijn geen planeten die we rechtstreeks zien.

 

Kepler is een project van de NASA. Worden de data ook vlot toegankelijk gesteld voor niet-Amerikaanse onderzoekers?

 

Tot in 2012 was dat niet het geval, en toen zat ons centrum in Aarhus wel in een bevoorrechte positie omdat wij nauw betrokken waren bij het onderdeel seismologie van Kepler met een deel van het datacentrum hier in Denemarken. En zo hadden wij steeds snel toegang tot de nieuwste gegevens van Kepler, zelfs eerder dan een heleboel Amerikaanse onderzoekscentra. Maar sinds 2013 zijn de data van Kepler vanaf het moment dat ze beschikbaar zijn volledig publiek. Dat maakt dat ook het grote publiek er gebruik van kan maken. En zo bestaat er een project onder de naam Planet Hunters, daar kan ieder die wil zelf op zoek gaan naar exoplaneten.

 

Kepler presteert prima, maar met het oog op continuïteit is men momenteel ook al volop bezig met de opvolgers?

 

Dat klopt. De directe opvolger voor Kepler is TESS, opnieuw een project van NASA, en de lancering ervan is gepland voor 2017. TESS staat voor Transiting Exoplanet Survey Satellite, en het is de bedoeling dat het ruimtetuig op zoek gaat naar planeten rond de dichtstbijzijnde sterren. In tegenstelling tot Kepler die vier jaar lang in een klein gebied van de hemel steeds dezelfde sterren observeerde, zal TESS ongeveer maandelijks een ander stukje sterrenhemel in beeld brengen, zodat binnen twee jaar de hele hemel is afgespeurd. Door die beperkte waarnemingstijd zal de oogst aan nabije planeten niet zozeer bestaan uit planeten met omlooptijden die vergelijkbaar zijn met die van de Aarde, maar TESS zal planeten detecteren die slechts een paar dagen nodig hebben om rond hun ster te draaien. Het project gaat zich ook focussen op dwergsterren, kleinere sterren die minder heet zijn dan de Zon. Leefbare planeten zouden zich immers vrij dicht bij dat soort sterren kunnen bevinden.

Maar ook Europa wil op het vlak van de zoektocht naar exoplaneten een project realiseren onder de naam PLATO. Het letterwoord staat voor PLAnetary Transits and Oscillations of stars, en de lancering zou voorlopig gepland zijn voor in 2024. Het zal een soort uitgebreidere versie van Kepler worden met een hogere precisie die opnieuw gedurende langere perioden in eenzelfde gebied naar planeten gaat speuren. Dit ESA-project zal trouwens ook op het vlak van asteroseismologie heel performant worden, dus echt iets om naar uit te kijken.

En dan moeten we zeker ook nog de James Webb Space Telescope vermelden. Die gaat niet specifiek onderzoek naar exoplaneten doen, maar met behulp van de waarnemingsinstrumenten aan boord zal het mogelijk worden om in het infrarode gebied spectra te bekomen van allerlei objecten, o.a. van atmosferen bij exoplaneten. Dat kan op dit moment ook gedaan worden vanop de grond met aardse telescopen, maar bij dat soort waarnemingen speelt de atmosfeer van onze eigen planeet te veel spelbreker om tot echt goede resultaten te komen.

 

Om meer te weten te komen over de ontdekte exoplaneten is asteroseismologie een belangrijk hulpmiddel. Hoe gaat dat in zijn werk?

 

In de asteroseismologie bestuderen we de trillingen van een ster, en dat maakt het mogelijk om veel beter te begrijpen hoe die ster juist in elkaar zit. Men zegt in dat verband soms dat sterren zijn zoals muziekinstrumenten. Ook sterren produceren geluidsgolven die we kunnen meten, en afhankelijk van hoe een ster trilt, weten we of ze groot of klein is, net zoals je bijvoorbeeld het verschil kan horen tussen een altviool en een contrabas, die klinken heel erg verschillend. En we komen niet alleen te weten hoe groot en zwaar een bepaalde ster is, maar ook hoe ze roteert en onder welke hoek. Dat soort informatie is cruciaal als we ook iets over de planeten eromheen willen te weten komen. En zo kunnen we uiteindelijk ook de massa en de grootte van exoplaneten bepalen, maar krijgen we ook zicht op hoe planeetsystemen ontstaan, waar planeten het meest voorkomen, wat de dynamica is van dat soort systemen, enzovoort.

 

Als we andere planetenstelsels vergelijken met ons zonnestelsel blijkt dat hetgeen we bij ons vinden niet echt typisch is?

 

We hebben inderdaad al een hele variëteit aan planeetsystemen ontdekt sinds 1995. De eerste exoplaneten die men ontdekt heeft, behoren tot wat men hete Jupiters is gaan noemen. Het betreft reuzenplaneten zoals Jupiter op amper een paar miljoen kilometer van de ster waar ze ronddraaien. Omdat ze zo dicht bij hun ster staan, draaien deze planeten op amper een paar dagen daaromheen en heerst aan hun buitenkant een temperatuur van enkele duizenden graden. Het bestaan van deze exoplaneten werd aanvankelijk in twijfel getrokken omdat we zoiets in ons zonnestelsel totaal niet kennen en niemand toen kon geloven dat dergelijke hete Jupiters echt konden bestaan.

We zijn nu een paar tientallen jaren verder, en intussen weten we dat er bij de exoplaneten ook superaardes bestaan, zelfs in grote aantallen. In ons zonnestelsel heb je de Aarde en oplopend in grootte komen dan Uranus en Neptunus die meteen een heel stuk groter zijn, maar een tussencategorie is er bij ons niet, terwijl die objecten elders dus wel bestaan. En er zijn nog variaties op hetzelfde thema zoals planeten rond dubbelsterren, dat zijn planeten die twee zonnen hebben of systemen met planeetbanen die heel elliptisch zijn.

 

Zijn er door het bestuderen van die verscheidenheid nieuwe inzichten ontstaan in verband met het ontstaan en de evolutie van planeetsystemen?

 

Zeer zeker, voor een groot deel is dat natuurlijk nog work in progress, maar dat is zeker een belangrijk aspect van de zoektocht naar en de studie van exoplaneten, in grote mate ook om na te gaan of de modellen die wij in gedachten hebben over het ontstaan en de evolutie van ons zonnestelsel niet moeten bijgestuurd worden door nieuwe inzichten op dat vlak.

Een belangrijk nieuw inzicht is dat we nu weten dat planeten in de loop van hun bestaan kunnen migreren doorheen het systeem waarin ze rond hun ster draaien. Dit impliceert dat de locatie waar we een exoplaneet ontdekken niet noodzakelijkerwijs ook de plaats is waar ze ontstaan is. Die hete Jupiters bijvoorbeeld die in een paar dagen rond hun ster bewegen, daarvan weten we ondertussen al wel ongeveer zeker dat die niet zo dicht bij een ster gevormd zijn, simpelweg omdat in dat gebied rond een jonge ster gewoon niet genoeg materiaal voorhanden is om dat soort planeten te vormen. Die moeten dus verder weg zijn gevormd en later dichter naar de ster toe gemigreerd zijn. En door het besef dat het elders is gebeurd, zijn we er ook van overtuigd dat dit fenomeen zich ook in ons zonnestelsel moet hebben voorgedaan. Het mooie plaatje met alle planeten netjes op een rij van Mercurius tot Neptunus is dus veeleer een momentopname na een evolutie van zowat 4,6 miljard jaar dan dat dit beeld ons vertelt waar de planeten in hun baan rond de Zon zijn ontstaan.

We moeten nog zoveel leren over dit alles, en dat is net het boeiende aan sterrenkunde, die voortdurende ontdekkingstocht. Zoals daarnet gezegd weten we dat er planeten bestaan in extreem elliptische banen, dit in tegenstelling tot de planeetbanen in ons eigen zonnestelsel die erg dicht aanleunen bij de cirkelvorm. De baan van Mercurius heeft een excentriciteit van 0,2 wat wil zeggen dat die een beetje elliptisch is, maar al bij al wijkt dat nog niet zo veel af van een cirkel, de banen van de andere planeten leunen nog veel meer aan bij een cirkel. Maar er zijn exoplaneten ontdekt waarvan de baanexcentriciteit 0,9 bedraagt, wat overeenkomt met een extreme ellips, nog net geen parabool. Dat impliceert dat die exoplaneet tijdens een deel van haar baan rond de ster er heel dicht bij komt en tijdens het grootste deel van haar baan er omheen erg ver weg staat, waardoor de planeet in kwestie enorme temperatuurschommelingen moet kennen.

Er zijn modellen die voorspellen hoe dergelijke planeetsystemen kunnen gevormd worden, maar dan rijst de vraag hoe het komt dat ons zonnestelsel met zijn mooie cirkelvormige banen er niet zo uitziet. Dat zijn allemaal zaken die nog verre van duidelijk zijn en waaraan onderzoek verricht wordt om uiteindelijk het volledige plaatje te kunnen begrijpen.

We kennen momenteel ruim tweeduizend exoplaneten, dat is al behoorlijk wat gezien we nog maar twintig jaar bezig zijn, maar het zijn er nog geen miljoenen, op basis van een dergelijk aantal zouden we stilaan over voldoende statistische gegevens beschikken om een aantal zaken waar we nu nog niet veel van weten beter te situeren.

Maar eigenlijk schiet het onderzoek best lekker op. We weten intussen met zekerheid dankzij de ontdekkingen van Kepler dat er heel veel planeten bestaan en dat planeetvorming een normaal bijverschijnsel is bij het ontstaan van sterren. Binnen afzienbare tijd kunnen we met TESS gaan zoeken naar de meest nabij gelegen exoplaneten. Omdat ze veel dichterbij staan dan de exemplaren die Kepler heeft ontdekt zullen we er gemakkelijker veel over te weten komen en ze dus ook beter kunnen begrijpen.

 

Exoplaneten zijn een feit, de volgende stap is dan exobiologie. Waar staan we momenteel in de zoektocht naar buitenaards leven?

 

In vergelijking met twintig jaar geleden is er een enorme vooruitgang in die zin dat we momenteel weten dat er allerlei soorten planeten zijn, dus ook planeten met omstandigheden die geschikt zijn voor leven zoals wij het kennen. Een volgende stap is het bestuderen van de atmosfeer rond geschikt geachte exoplaneten. Stel dat we daar bijvoorbeeld zuurstof ontdekken, zou dat een indicatie kunnen zijn dat er mogelijk biologische processen actief zijn. Van zuurstof wordt immers aangenomen dat het niet lang in een planeetatmosfeer overleeft omdat het door allerlei processen voortdurend wordt afgebroken. Als er dus een grote hoeveelheid zuurstof gedetecteerd wordt in de atmosfeer van een exoplaneet is het een aanvaardbare piste om te denken dat de aanwezigheid van leven constant voor nieuwe aanvoer van zuurstof verantwoordelijk is. Momenteel is zoiets nog niet haalbaar, maar met de volgende generaties ruimtetelescopen is het niet uitgesloten dat we het binnen enkele decennia wel kunnen. Dergelijke ontdekkingen zijn dan zeker nog geen onweerlegbaar bewijs voor de aanwezigheid van leven, dat zal werk zijn voor weer een nieuwe generatie astronomen en instrumenten.

 

Hartelijke dank voor het interview, Vincent, en we wensen jou veel succes met je verdere sterrenkundige zoektocht naar exoplaneten. Van op de tweede rij volgen wij met veel interesse mee wat er de komende tijd op dat vlak nog allemaal te gebeuren staat.