2014-04 MIRA Ceti sprak met... Leo Aerts


Sterrenkunde, ons aller passie. Wat is het fijn om over sterren, planeten en het heelal boeken te lezen of documentaires te bekijken en zo meer inzicht te krijgen over die wondere wereld overal om ons heen. Maar is het niet nog zoveel fijner om zelf met de telescoop of verrekijker op ontdekkingstocht te trekken langs de sterrenhemel? Waarnemen, daar draait het toch om in de sterrenkunde, en dit zowel voor de professionele astronomen als voor de amateurs.

Een monument op het vlak van waarnemen in de amateursterrenkundewereld in Vlaanderen is zonder twijfel Leo Aerts (°1951). MIRA Ceti trok naar Heist-op-den-Berg om deze sympathieke en enthousiaste sterrenkijker te interviewen over zijn meer dan veertigjarige ervaring als waarnemer en fotograaf van de sterrenhemel.

 

Leo AertsLeo, hoe heb jij Volkssterrenwacht MIRA destijds leren kennen?

 

Dat herinner ik mij nog heel goed. Het was in de zomer van 1974 en wij waren met het gezin op vakantie op Mallorca. Ik was nog niet zo heel lang bezig met sterrenkunde en ik had vernomen dat er in de buurt waar wij verbleven een Vlaamse sterrenwacht was. Ik was natuurlijk meteen geïnteresseerd en trok er op een namiddag naartoe om eens te gaan zien wat die sterrenwacht voorstelde. En zo kwam ik in contact met MIRA Mallorca. Ik ontmoette er Myriam Smolders en die reageerde meteen positief op mijn vraag of ik ’s avonds mocht weerkeren om te komen waarnemen. Toen heb ik daar dan een hele nacht kunnen waarnemen met een 25 cm Newton. Ik herinner me ook goed dat het er behoorlijk donker was. Tja, als we het vergelijken met vandaag de dag was lichtpollutie toen zo goed als onbestaande. Ik was natuurlijk heel enthousiast, want ik voelde mezelf nog helemaal geen ervaren waarnemer, en als je dan ongestoord onder een donkere hemel kon observeren met een grote telescoop was dat echt het summum. Let op, een telescoop met een spiegel van 25 cm was toen in mijn ogen een echte kanjer, veel kwam je die niet tegen. Voor spiegelkijkers was de standaard begin de jaren 1970 een 11 cm Newton, en qua lenzenkijkers deed je het met een 6 of soms een 10 cm refractor, dat was het ongeveer. Al wat er daar boven zat was bijna niet bestaande in amateurkringen. Ineens kunnen waarnemen met een 25 cm Newton in een optimale locatie was voor mij een ongekende luxe. Mijn ervaring met MIRA Mallorca was dus heel positief, maar door omstandigheden is het voor mij bij die ene keer gebleven. Nadien ben ik nog heel veel in het buitenland gaan waarnemen, vooral in de Franse Alpen.

 

Hoe ben je in de sterrenkunde geïnteresseerd geraakt?

 

In de jaren 1960 verschenen er soms kleine artikeltjes over ruimtevaart in de krant. Ik herinner me bv. iets over de ruimtesonde Mariner 4 die in 1964 beelden naar de Aarde stuurde van bij de planeet Mars. Dat vond ik heel intrigerend. En zeker toen het Apollo-tijdperk aanbrak met de missies naar de Maan raakte ik helemaal geïnteresseerd in ruimtevaart en vooral ook in sterrenkunde. Je moet weten, in die tijd vond je in de media, de bibliotheek of de boekhandel bijna niets over die onderwerpen. Het hele gebeuren rond die vluchten naar de Maan met ook die landingen daar en mensen op de Maan heeft veel bijgedragen tot de popularisering van sterrenkunde en ruimtevaart. Tegen het einde van het Apollo-tijdperk – dat was in 1972 – was ik zodanig in de ban van al die hemelobjecten dat ik voor mezelf besloot dat ik ze toch eens zelf met eigen ogen wou aanschouwen door een sterrenkijker. Dus vanaf het begin draaide het bij mij om het echt waarnemen van de sterrenhemel, en eigenlijk is dat al die jaren zo gebleven. Wat ik zou waarnemen maakte me toen niet veel uit, want voor mij was het toch allemaal nieuw. En daarom kocht ik mij begin 1973 een telescoop. Wat moet je kopen om een goede telescoop te hebben? Ik had er toen geen flauw idee van, maar blijkbaar was mijn Polarex 10 cm refractor geen slechte keuze. En omdat een parallactische montering een heel stuk boven mijn budget zat werd het een azimutale montering. Meteen dan maar aan de slag en liefst met een oculair voor een zo sterk mogelijke vergroting, ik dacht immers dat ik daar het meeste kon mee zien, maar dat was duidelijk niet het geval: ik zag er niets door! Dit maar om te zeggen dat ik toen werkelijk van niets wist, ik wist zelfs niet eens dat je de telescoop moest scherpstellen. Ik had ook nog nooit door een telescoop gekeken, dus ik had geen idee hoe ik een planeet zou herkennen: was het een bolletje of zag het eruit als een sterretje? Het eerste jaar met mijn telescoop was een grote en intensieve leerperiode, ik probeerde van alles uit en zo kwam ik erachter dat ik met mijn 40 mm oculair een groter beeldveld had dan met mijn 6 mm oculair, leerde ik planeten terugvinden aan de sterrenhemel, maakte ik kennis met dubbelsterren, enzoverder. Mijn enige assistent daarbij was De Spectrum Ruimteatlas, een vertaling van een boek van Patrick Moore. Datzelfde najaar was Mars goed te zien aan de sterrenhemel, voor mij was het ook een ideale gelegenheid om mijn eerste Marswaarnemingen te doen en ook om schetsen te maken van hetgeen ik kon observeren op onze buurplaneet. En zo leerde ik steeds meer en beter te observeren, zo goed als elke bruikbare nacht stond in het teken van waarnemen. En dat is eigenlijk in de loop der jaren min of meer altijd zo gebleven. Door het werk of familiale omstandigheden kan een mens uiteraard niet elke nacht waarnemen, maar sinds ik met pensioen ben probeer ik terug met dezelfde regelmaat waar te nemen als in mijn beginperiode in 1973. Ik denk dat ik toch wel tachtig procent van de heldere nachten gebruik om met mijn telescopen in de weer te zijn.

De interesse voor het soort objecten die je bij voorkeur waarneemt verschuift soms in de tijd, de ene gaat richting variabele sterren, de andere gaat richting kometen, nog een andere legt zich toe op planeten, enzovoort. Ik heb al dat soort waarnemingen graag gedaan, het ene uiteraard liever dan het andere. Maar dat ene kan dan weer heel nuttig blijken te zijn voor dat andere. Zo was ik bv. nooit echt gek op het schatten van veranderlijke sterren, maar door dat te doen kon ik daarna beter de helderheid van kometen schatten. En het is ook allemaal heel nuttig om de sterrenhemel grondig te leren kennen natuurlijk.

 

Je hebt dat dus allemaal min of meer op eigen houtje gepresteerd, Leo?

 

Er was simpelweg niemand in mijn omgeving die zich met sterrenkunde bezighield. Ik wist natuurlijk wel dat er nog amateurs zouden zijn, maar waar kon ik die vinden? Ik had er geen idee van. Tot ik in die Spectrum Ruimteatlas achteraan een adres vond van een vereniging met een naam die me meteen heel erg aanspraak: de Vereniging Voor Sterrenkunde. Ik heb mij meteen lid gemaakt en kreeg sindsdien de nummers van hun tijdschrift, Heelal, thuisgestuurd. Via het verenigingsleven van de VVS kwam ik geleidelijk in contact met andere amateurs, en zo leerde ik zowat een jaar later een andere amateur kennen van vlak uit de buurt, Frans Van Loo. Nu woont hij al vele jaren in Limburg, maar toen woonde hij in Itegem, op enkele kilometer van bij mij in Heist-op-den-Berg. We trokken veel met elkaar op, Frans was zoals ik een echte waarnemer, en hij had toen al een 25 cm Newtonkijker. Onder zijn impuls als werkgroepleider veranderlijke sterren begon ik me ook op het waarnemen van variabelen toe te leggen, nadien is uit de werking van onze werkgroep de werkgroep kometen ontstaan waarvan ik trouwens zelf ook nog een tijdje werkgroepleider ben geweest. Later ben ik ook nog verantwoordelijke voor de werkgroep planeten geweest, en ik was zelfs enige jaren voorzitter van de VVS. En ik ben ook beginnen schrijven voor Heelal: aparte rubrieken over Maan, planeten en deepsky, artikels over allerlei soorten waarnemingen, en zo verder. Dat allemaal terwijl een mens zijn gezinsleven heeft, gaat werken, we hebben in die tijd ook nog zelf ons eigen huis gebouwd. En ik ben tezelfdertijd ook altijd blijven waarnemen. Die artikels voor Heelal heb ik vaak geschreven tijdens mijn busritten van en naar mijn werk. Het minste wat je kan zeggen is dat het toen een zeer drukke tijd was. Maar na een aantal jaren ga je toch wat meer afstand nemen van het verenigingsleven want je kan niet eindeloos blijven schrijven over steeds dezelfde onderwerpen, en je merkt ook dat er finaal minder tijd overblijft om zelf waar te nemen.

 

Tegenwoordig kunnen amateursterrenkundigen alle nodige informatie vinden via het internet, maar hoe kwamen jullie destijds aan informatie over bv. nieuwe kometen of supernova’s?

 

We hadden wel sterrenatlassen en tabellen met efemeriden, soms fotokopieën met nuttige informatie als basis voor onze mijn waarnemingen, maar het is zeker zo dat het in die tijd niet gemakkelijk was om aan bronnen te komen met heel actuele data. Maar dan had je natuurlijk wel Jean Meeus! Hij was geabonneerd op de circulaires van de IAU, de Internationale Astronomische Unie, en kreeg zo wekelijks informatie heet van de naald toegestuurd. Frans Van Loo had afgesproken met Jean Meeus dat die hem zou laten weten als er belangrijke nieuws was dat voor onze waarnemingen van belang kon zijn. Als we bv. gegevens kregen over een nieuw ontdekte komeet, konden we niet zoals we dat vandaag doen met gedetailleerde zoekkaartjes aan de slag, maar kon je zelf met je sterrenkaarten van die tijd – toen nog epoche 1950 – opzoeken waar de komeet moest staan, sterren eromheen als referentie gebruiken om op basis daarvan de helderheid van de komeet te bepalen. Dat ging dan natuurlijk maar op een halve magnitude nauwkeurig, maar al bij al kregen we op onze manier toch een vrij betrouwbaar beeld van de helderheid van het object. Onze schattingen konden we dan vergelijken met een groepje waarnemers uit het noorden van Nederland, die hadden ook heel wat ervaring met dit soort waarnemingen, en nadien ook met hetgeen in dit verband over die komeet gepubliceerd werd in het tijdschrift Sky & Telescope.

Door de gebrekkige communicatie in die tijd is mijn vriend Frans Van Loo zo een komeet kwijtgespeeld. Ik verklaar mij nader. In augustus 1975 zat Frans bij hem thuis met zijn 14 x 100 binoculair de zuidelijke sterrenhemel te observeren. Hij dacht op een gegeven moment in de buurt van bolhoop M2 in het sterrenbeeld Aquarius een komeet te bespeuren die wij nog niet eerder gezien hadden. Hij kwam meteen tot bij mij, ik had intussen ook zo’n grote verrekijker in mijn bezit, en samen controleerden we met de sterrenkaarten die we in ons bezit hadden of zijn waarneming ook door mij geverifieerd kon worden. En ja, het leek er echt wel op dat Frans een nieuwe komeet had ontdekt. Zo’n ontdekking moet je natuurlijk meteen rapporteren, en daarom hebben we toen onmiddellijk naar de Koninklijke Sterrenwacht in Ukkel gebeld, maar daar konden we op dat nachtelijke moment niemand meer bereiken. Pas de volgende werkdag werd de telefoon bij hen opgenomen en konden wij hen de coördinaten van de nieuwe komeet bezorgen. En ook al hebben zij die gegevens dan direct doorgespeeld aan het Minor Planet Center in de Verenigde Staten, de komeetontdekking was intussen al toegekend aan drie andere waarnemers. Zo werd die dan de komeet Kobayashi-Berger-Milon genoemd i.p.v. Kobayashi-Berger-Van Loo, ook al was Frans wel degelijk de derde persoon die de komeet ontdekt had zoals nadien bleek. Maar onze melding was niet als derde doorgegeven, dat was wel serieus balen!

 

Tegenwoordig maken vele waarnemers gebruik van een GoTo-systeem bij hun telescoop om de objecten die ze willen waarnemen automatisch in beeld te brengen. Doet dat soort hulpmiddelen de hemelkennis niet danig achteruitgaan bij amateursterrenkundigen?

 

Het is zeker handig, maar inderdaad, net als met een gps in je auto hoef je geen kaart meer in je hoofd te hebben om op je bestemming aan te komen. Ook al ben ik niet per se tegen dat soort ontwikkelingen, zelf maak ik er in ieder geval geen gebruik van.

Om objecten aan de sterrenhemel te vinden heb ik altijd gebruik gemaakt van de zogenaamde haasje-over-techniek, wat men vaak ook starhoppen noemt: je begint je zoektocht bij een heldere ster en vervolgens wip je wat verder tot je uiteindelijk na een aantal tussenstappen bij het gezochte object aankomt. Dat lijkt op het eerste gezicht misschien erg moeilijk, maar eens je het een aantal keren gedaan hebt en je de afstanden, oriëntatie en helderheden van de sterren wat kan inschatten lukt het nadien heel vlotjes. Je gaat geleidelijk sterpatronen herkennen. Door vaak deepsky-objecten te observeren ga je zo de sterrenhemel steeds beter kennen. Als je bv. sterrenstelsel M51 wil vinden, begin je bij de ster Alkaid, de uiterste aan de steel van het pannetje in de Grote Beer, en dan schuif je via twee driehoekjes van sterren naar de juiste plek daar in de buurt. Maar je moet kunnen oefenen, en – essentieel – je moet de objecten ook kunnen zien. Vroeger was het overal veel donkerder en kon je een boel sterrennevels veel makkelijker zien dan vandaag de dag. Dat is ook de reden waarom Ik zelf de laatste jaren maar in beperkte mate deepsky-objecten heb waargenomen. Op veel plaatsen in Vlaanderen is de situatie wat lichthinder betreft niets minder dan rampzalig te noemen.

Dan denk ik met veel goede herinneringen terug aan de jaren dat ik in de zomer in de Franse Alpen ben gaan waarnemen. Ik had dan gewoonlijk een 10 cm fluorietkijker bij me, en daarmee kon ik bv. dag na dag Pluto volgen. Nu zal je me zeggen: Pluto met een 10 cm kijker? Dat kan toch niet. Toch wel, die kijker haalt zonder moeite magnitude 14, het was zelfs niet nodig om de sterkste vergroting te gebruiken om veel magnitudes te winnen. Ik wil maar gewoon stellen dat onder een echt donkere hemel kleine telescopen ook heel veel kunnen. Als ik diezelfde 10 cm kijker hier thuis zou gebruiken bij mijn waarnemingen lijken alle objecten verdwenen. Nu ja, jullie op MIRA weten ook mee te spreken over lichthinder, nietwaar? Een mens moet zich natuurlijk aanpassen aan de omstandigheden waar hij niet veel aan kan veranderen en er aan de sterrenhemel uithalen wat er onder de omstandigheden inzit, maar het is zo een groot verschil ten opzichte van vroeger. In het midden van de jaren 1970 lagen alle kometen van magnitude 9,5 tot 10 allemaal binnen het bereik van die 14 x 100 verrekijker, dat was meteen gefikst omdat er toen nog voldoende contrast in de hemel zat.

 

Jij hebt toch ook veel aan astrofotografie gedaan, Leo?

 

Inderdaad, ik heb dat ook altijd graag gedaan, maar hoe dan ook blijft het visuele waarnemen voor mij toch nog altijd meer voldoening geven dan het fotograferen van diezelfde objecten.

In het begin van de jaren 1980 kwam er een nieuw soort roodgevoelige film op de markt, de KODAK TP 2415, waarvan de lichtgevoeligheid danig opgedreven kon worden, en dan kon je heel lang belichten, tot wel 90 minuten lang. Vervolgens deed je nog een opname, en nog een, soms een hele nacht lang. Daarbij was het essentieel om geen volgfouten te maken, anders was je opname om zeep en moest je van vooraf aan opnieuw beginnen. Nadien moest je die opnamen afwerken in een donkere kamer, altijd met veel omzichtigheid. Je moest afhankelijk van het soort opnamen de juiste papiersoort en de juiste producten kiezen om er een geslaagde foto van te maken. Dat was best wel plezierig, maar al bij al ook een dure aangelegenheid, en vooral ook met veel beperkingen, het was bijna nooit mogelijk om het maximum uit een foto te halen. Met gewoon fotopapier kan je immers niet al die trucjes uithalen zoals je dat met Photoshop wel kan doen.

Nu ik sinds mijn pensionering meer tijd heb, ben ik stelselmatig mijn negatieven van vroeger die ik toen eigenlijk niet goed genoeg kon afmaken aan het inscannen. Vervolgens bewerk ik ze met Photoshop, en op één twee drie staat het beeld er veel mooier op dan dat ik het indertijd op fotopapier kon krijgen. Ik ben daar nog niet meteen mee klaar, want de stapel negatieven die ik in al die jaren heb bijeen gefotografeerd is zeker ruim een meter hoog.

 

De laatste jaren heb jij je vooral gespecialiseerd in opnamen met de webcam?

 

Juist, ik ben daar in 2003 mee begonnen. Enerzijds omdat deepsky door de lichthinder alsmaar moeilijker was geworden en anderzijds omdat het via de webcam mogelijk werd om de digitale toer op te gaan. Ik leg me vooral toe op Maan en planeten en ik probeer me daar echt in te specialiseren. Om resultaten te halen moet je eerst de knepen van het vak leren, dat gebeurt door het veel te doen en met vallen en opstaan, en je moet vooral ook heel secuur te werk gaan. Het is niet zomaar even buiten wat filmpjes gaan maken, en daarna zien wat erop staat. Als je voor deepsky gaat, is het vooral een kwestie van een zo donker en helder mogelijke hemel om tot goede resultaten te komen, maar voor Maan- en planeetfotografie moet je niet enkel een heldere hemel hebben, maar moet ook de lucht zo kalm mogelijk zijn.

Met gewone fotografie zat je snel aan de grens van wat mogelijk was. Als je bv. bij Saturnus een glimp van de Cassinischeiding kon vastleggen was je al dik tevreden. Toen ik in 2003 mijn eerste webcam kocht, was mijn eerste opname van Saturnus die ik daarmee maakte al meteen honderd keer beter dan mijn allerbeste Saturnus van al die jaren daarvoor. Dan begrijp je wel dat je natuurlijk meteen verkocht bent om je voortaan helemaal op webcamfotografie toe te leggen, nietwaar?

 

Sindsdien heeft voor jou de zogenaamde natte fotografie afgedaan?

 

Voor de objecten die ik in beeld wil brengen heb je de klassieke fotografie helemaal niet nodig. In de

beginjaren van de digitale fotografie waren er verschillende astrofotografen die een CCD gebruikten voor Maan- en planeetfotografie, maar de webcam is echt wel het beste instrument om dat te doen. Dus we kunnen inderdaad wel stellen dat ook op het gebied van de sterrenkunde de klassieke fotografie helemaal passé is. Er zijn misschien nog enkele koppige doorzetters die het blijven doen, maar je kan in de verste verten niet het niveau halen van een digitale camera en zeker niet van een CCD. Ik heb zelf ook een tijdje getwijfeld om met CCD te beginnen, want vroeger heb ik toch wel heel wat deepsky-fotografie gedaan, maar met de lichthinder in onze streken zou het volgens mij een dure investering zijn die nooit voor de resultaten kan zorgen die ik nastreef. Je moet immers niet alleen een supergevoelige CCD-camera aanschaffen, maar ook een montering die uiterst nauwkeurig volgt. Dat kost allemaal veel geld, en bovendien heb ik al zoveel materiaal om waar te nemen en te fotograferen staan. De volgmontering die ik heb voor mijn webcam is er eentje die niet honderd procent perfect werkt, maar voor astrofotografie te doen met een webcam is die zeker prima geschikt.

 

Een zeer interessante publicatie die jij samen met Luc Vanhoeck en John Steenkamp schreef is de VVS Deepsky Atlas. Hebben jullie daar in de loop der jaren veel respons op gekregen?

 

Dat werk is in 1992 verschenen en kende het nodige succes. Het heeft bij mijn weten een aantal personen ertoe aangezet om ook zelf deepsky te gaan waarnemen, soms krijg ik na al die jaren nog dergelijke reacties, en als mensen zo hun appreciatie uitdrukken doet mij dat veel plezier.

Zoals eerder gezegd heb ik heel wat geschreven over sterrenkunde – soms was Heelal bijna voor de helft gevuld met mijn bijdragen – maar ik moest er natuurlijk altijd rekening mee houden dat wat ik schreef ook door andere amateurs aandachtig gelezen werd. Zo had ik ooit geschreven dat ik erin geslaagd was om met mijn 10 cm Polarex de begeleider van Antares te zien. Meteen reactie vanuit het hoge noorden van Nederland: dat kan niet. Nochtans was ik ervan overtuigd dat ik het wel gezien had, ook al wist ik dat die Nederlanders ervaren en betrouwbare waarnemers waren. Ik heb toen een briefje geschreven aan Patrick Moore, toen al een grote autoriteit op gebied van amateursterrenkunde, met de mededeling dat ik meende vanuit België de begeleider van Antares gezien te hebben en met de vraag of dat volgens hem kon. Kort nadien kreeg ik antwoord van Patrick Moore, een gele postkaart met daarop één enkele zin: ja dat kan, ik heb het ook al gezien. En ook al moesten ze dan vertrouwen op het gezag van iemand anders, met dat antwoord waren de collega’s die eerst sceptisch gereageerd hadden overtuigd van mijn gelijk. Maar toegegeven, die waarneming zat echt wel op de limiet van wat haalbaar was, en in een dergelijk geval moet je heel goed oppassen dat je niet gaat zien wat je wil zien. Als je lang genoeg kijkt zie je het uiteindelijk wel.

 

Zoals de kanalen op Mars?

 

Wel ja, dat is daar het beste voorbeeld van. Elke waarnemer bezondigt zich daar wel eens aan, misschien heb je simpelweg te lang zitten staren of keek je met vermoeide ogen. Zelf probeer ik bij twijfel altijd mijn ogen even te laten rusten, en ook moet ik het minstens enkele keren gezien hebben. Als je het één keer ziet en dan niet meer, ook al probeer je nog drie, vier keren, dan mag je er toch van uitgaan dat je het wou zien maar het eigenlijk niet echt gezien hebt. Op de limiet werken is altijd een beetje onbetrouwbaar. Dat is ook zo met het webcamgebeuren. Onlangs maakte ik een opname van Uranus en na mijn beeldbewerking leek er een soort storm op het noordelijk halfrond van de planeet zichtbaar te zijn. Gaat het dan om een reëel fenomeen op Uranus of is het een artefact dat ontstaat door over de grens te gaan van wat haalbaar is? Je moet altijd kritisch blijven en ook de beperkingen van je instrumenten kennen.

 

Heb je na al die jaren favoriete waarneemobjecten?

 

Ja, maar dan wel om ze vanuit de Alpen op een hoogte van anderhalve kilometer of meer waar te nemen omdat de hemel daar zoveel beter is. In dat ideale kader komen die objecten pas echt tot hun volle recht. Ik heb vele favorieten, maar wil bv. toch graag bolhoop M22 vermelden, in mijn ogen zelfs mooier dan de beter gekende M13. Die bolhoop komt ginds wel niet heel hoog boven de horizon, maar in de Alpen heb je zo een goede helderheid dat de hoogte daar bijna geen rol speelt, in tegenstelling tot bij ons. In een binoculair krijg je daar ook een prachtig uitgestrekt beeld te zien van de Andromedanevel. En ik mag natuurlijk de absolute topper niet vergeten: onze Melkweg. Wat een prachtig zicht is dat daar in de bergen.

Tja, ik geraak moeilijk uitgepraat over mijn ervaringen als waarnemer in de Alpen. Uranus met het blote oog is geen enkel probleem daar. Die zit rond magnitude 5,7 of 5,8 of daaromtrent, en dat haal je moeiteloos in die omgeving. Ik heb daar ook dikwijls geprobeerd om Neptunus met het blote oog te kunnen zien, maar dat lukte me nooit. Wel dicht in de buurt gekomen, een aantal sterren in de buurt tot net boven magnitude 7 ging nog net, maar daar stopt het dan echt wel. Neptunus zit op magnitude 7,8 à 7,9 en dat valt buiten het bereik van het menselijk oog. Het is echt heerlijk om dat soort dingen ginds allemaal te kunnen uitproberen.

 

Dank voor het boeiende verhaal, Leo, we blijven uitkijken naar jouw fraaie beelden van Zon, Maan en planeten en wensen jou nog vele jaren waarneemplezier toe!