2005-01 MIRA Ceti sprak met... Eric Elst


Op interview trekken naar Eric Elst in Mortsel  is een ware belevenis, want deze sterrenkundige op rust is alles behalve op rust. Niet alleen over astronomie en zijn onderzoek op dat vlak heeft hij ongelooflijk veel te vertellen, ook over botanica, muziek, filosofie en de wederwaardigheden van het alledaagse leven weet Eric Elst ons erg te boeien. Voor MIRA Ceti dienen we de neerslag van dit onderhoud evenwel te beperken tot het sterrenkundige deel ervan. Jammer beste lezer, als je eens wist wat je op die manier mist…

Maar geen nood, over het ontdekken van asteroïden is er niemand ter wereld een groter expert dan onze gesprekspartner. Eric Elst werd in 1936 geboren, studeerde wis-, natuur- en sterrenkunde en was van 1968 tot 2001 als onderzoeker verbonden aan de Koninklijke Sterrenwacht van België.  

 

Eric ElstMijnheer Elst, ook al bent u sinds 2001 met pensioen, toch laat de wereld van de asteroïden u niet los?

 

Als je zoals ik ruim vijftien jaar gepassioneerd bezig bent geweest met het opsporen van kleine planeten, dan kan je daar niet van de ene dag op de andere een punt achter zetten. Om niet terecht te komen in dat spreekwoordelijke zwarte gat heb ik bij mijn pensionering aan de toenmalige directeur Paquet gevraagd of ik nog een dag per week mocht komen verder werken aan mijn onderzoek, en dat bleek geen probleem te zijn.

Ik doe dus inderdaad nog veel aan sterrenkunde. En behalve in Ukkel ga ik ook nog regelmatig waarnemingen doen op de Hoher List in Duitsland. Daar beschikt de universiteit van Bonn immers over een goed uitgerust en ver buiten de stad gelegen observatorium. In vergelijking daarmee is de Koninklijke Sterrenwacht van België slecht gesitueerd. De 1,2 meter Schmidt-telescoop van Ukkel mag dan wel sinds half de jaren 1990 uitgerust zijn met een zeer degelijke ccd-camera zodat het opnieuw mogelijk geworden is om lichtzwakke objecten te detecteren, toch kunnen we er niet omheen dat een grootsteedse agglomeratie voor sterrenkundige waarnemingen veel hinder met zich meebrengt. Bovendien kent ons land door de nabijheid van de zee een klimaat dat ook heel wat atmosferische storingen met zich meebrengt. Bij een zeldzame gelegenheid trek ik nog wel eens naar een andere buitenlandse bestemming om waarnemingen te doen, maar niet meer naar het verre Chili: daar heb ik genoeg uren gesleten onder de zuidelijke sterrenhemel.

 

Een blik op de tabellen van het Minor Planet Center (MPC), het officiële orgaan van de Internationale Astronomische Unie dat zich met het inventariseren van kleine planeten bezighoudt, op datum van 22/11/2004 leert ons dat u met 3113 genummerde asteroïden individueel het grootste aantal van die objecten ontdekt hebt?  

Ik pak daar eerlijk gezegd niet graag mee uit, al moet gezegd dat het competitieve aspect toch ook wel ergens meespeelt bij het jagen op en ontdekken van kleine planeten. En ik ben er toch een aantal jaren heel intensief mee bezig geweest.

Op de lijst van het MPC sta ik op de zesde plaats, waarbij de vier eerste plaatsen worden ingenomen door LINEAR, LONEOS, Spacewatch en NEAT, vier geautomatiseerde zoekrobots die heel nauwgezet de hemel afspeuren op zoek naar naderende gevaarlijke brokstukken die voor onze planeet een bedreiging zouden kunnen vormen.

Vervolgens komen de van Houtens uit Leiden met iets meer dan drieduizend vierhonderd ontdekkingen, maar die waren met z’n drieën om dat werk te presteren. En dan sta ik dus op de lijst met meer dan drieduizend kleine planeten.

Aan de absolute top staat LINEAR met bijna vijftigduizend genummerde objecten, daar kan je als enkeling natuurlijk niet tegen concurreren!

De drijfveer om zelf op zoek te gaan naar asteroïden is eigenlijk gekomen door de ontdekkingen van mijn vriend en collega Henri Debehogne. Na de van Houtens die in de jaren 1960 en 1970 zovele objecten hadden ontdekt was het zoeken naar nieuwe asteroïden immers op een laag pitje komen te staan. Want veel zou er nu toch niet meer te ontdekken vallen, zo redeneerde men toen. En eerder toevallig is Henri Debehogne tijdens een van zijn ESO-waarnemingsmissies in Chili zo omstreeks het begin van de jaren 1980 opnieuw naar kleine planeten beginnen zoeken. Hij had daar behoorlijk indrukwekkende instrumenten ter beschikking en heeft dan ook een hele reeks objecten ontdekt.

 

En zo rees bij u de gedachte om ook zelf eens op zoek te gaan?

 

Inderdaad. Ik had de voorbije jaren al velerlei sterrenkundig onderzoek verricht, en tijdens een waarnemingsopdracht waarvoor ik in 1986 was uitgenodigd naar de sterrenwacht van Rozhen in Bulgarije, kon ik de verleiding niet weerstaan om de prachtige Schmidt-telescoop die ze daar hebben ook eens te gebruiken om via fotografische platen te speuren naar kleine planeten. En we hadden meteen succes, want op de foto’s stonden verschillende planeetachtige objecten waarvan, zo bleek later, er enkele nog niet eerder gekend waren. En ik was meteen verkocht: voortaan zou ik mij volledig toeleggen op het opsporen en ontdekken van asteroïden.

Eens ik mij aan een bepaalde zaak wijd, ga ik er volledig voor. En zo ben ik op maar liefst vijf sterrenwachten simultaan aan de slag gegaan op jacht naar kleine planeten: Rozhen in Bulgarije, de Hoher List in Duitsland, het Observatoire de Calern in Caussols en het Observatoire de Haute-Provence, allebei in Frankrijk en ten slotte ook de site van de ESO op La Silla in Chili. Reken daarbij ook nog de Koninklijke Sterrenwacht in Ukkel als zesde sterrenwacht.

Ik kon daarbij steeds rekenen op de vakkundige hulp van medewerkers ter plaatse, want zelf kon ik natuurlijk niet op meerdere plaatsen tegelijk aanwezig zijn. En die werkwijze maakte het mogelijk om bepaalde stukken sterrenhemel vrij nauwkeurig en gedurende een zekere periode op fotografische platen vast te leggen.

Het was ook wel een erg vermoeiende periode was, waarbij ik soms haast de klok rond in afzondering bezig was met het ontwikkelen en nauwkeurig opmeten van de fotografische platen. Maar als ik dan de lijst bekijk met zo’n vijftienduizend objecten die ik op de verschillende sterrenwachten ontdekt heb, dan mag ik toch wel zeggen dat ik mijn best heb gedaan, niet?

Ik heb er dus nog wel heel wat meer ontdekt dan die ruim drieduizend die al officieel genummerd zijn. Dat wil niet zeggen dat die alle vijftienduizend ga behouden, want sommige ervan heb ik maar één of twee nachten kunnen waarnemen zodat op basis van die gegevens geen baan kan berekend worden. En dergelijke objecten kan je dus kwijtspelen aan andere waarnemers. Maar een groot deel ervan zullen vroeg of laat wel teruggevonden en genummerd worden waarbij mijn gegevens voldoende zijn om ze op mijn conto te schrijven. En vanuit die optiek is LINEAR een interessant project omdat die al een heleboel asteroïden heeft teruggevonden die ik jaren geleden heb ontdekt. Zonder LINEAR had dat nog wel een hele tijd kunnen duren. En zo zal ik wellicht in totaal tot vijf- à zesduizend genummerde kleine planeten komen, ook al zal ik het misschien zelf niet meer meemaken…

Maar ik kan niet genoeg herhalen dat die ontdekkingen enkel maar mogelijk waren dankzij het nauwgezette werk van mijn medewerkers die de fotografische platen hebben gemaakt op basis waarvan ik dan met het nodige meet- en rekenwerk de asteroïden wist te identificeren.

 

Samen met een van die trouwe medewerkers hebt u in 1996 een bizarre komeet ontdekt?

 

Inderdaad, de komeet Elst-Pizarro plaatst de wetenschappelijke wereld tot op heden voor een raadsel.

Op 7 augustus 1996 maakte ik de ontdekking van een komeet wereldkundig op basis van een fotografische plaat die op 14 juli van datzelfde jaar gemaakt was door mijn assistent Guido Pizarro met de één meter ESO-telescoop in Chili. Op die foto was duidelijk een komeetstaart te zien. Maar omdat het object een baan rond de Zon beschrijft tussen de banen van de planeten Mars en Jupiter, in de zone dus waar de overgrote meerderheid van de asteroïden zich bevinden, ging men er al snel van uit dat het hier om een gewone asteroïde ging. Uit baanberekeningen bleek onze komeet immers al in de jaren 1979 en 1985 waargenomen te zijn en het object stond gecatalogiseerd als asteroïde 1979 OW7. De staart zou veroorzaakt zijn door de botsing van 1979 OW7 met een andere asteroïde, en zo zou er veel gruis en stof vrijgekomen zijn, zodat waarnemers de indruk konden krijgen dat het om een komeet ging. Omwille van die onduidelijkheid kreeg het object de aanduiding “comet-asteroid transition object 133P/(7968) Elst-Pizarro”. Maar gezien het een object betreft dat in een korte periode rond de Zon beweegt, was het vijf jaar later terug waarneembaar. En in 2001 was er opnieuw een duidelijke staart te zien. Recent onderzoek doet vermoeden dat het wel degelijk om een echte, weliswaar weinig actieve komeet gaat die op een of andere wijze terechtgekomen is in een voor kometen ongewone baan.

 

Meer dan drieduizend genummerde asteroïden die ook allemaal een naam moesten krijgen: voor iemand als u met een zo brede interesse werkte dat zeker erg inspirerend?

 

Uiteraard! Om te beginnen wou ik mijn vrouw Kristina en mijn twee dochters Sigyn en Mayre een plezier doen door een kleine planeet naar hen te vernoemen. Ook aan een aantal vrienden, collega’s en medewerkers kon ik op die wijze mijn erkentelijkheid tonen. Mijn liefde voor de muziek was ook een rijke inspiratiebron, zodat een heleboel asteroïden nu de naam dragen van klassieke componisten. Maar ik beschouw de naamgeving van kleine planeten toch ook als een terrein waarop ik mijn engagement voor een betere wereld enigszins gestalte kan geven. Misschien is dat voor een argeloze blik niet meteen duidelijk, maar misschien zal het binnen enkele decennia wel iemand opvallen dat ik aan het eind van de twintigste en aan het begin van de eenentwintigste eeuw voor namen als Baghdad, Tigris en Euphrates gekozen heb. En zou het toeval zijn dat asteroïde 7079 Baghdad er eentje is die de baan van de planeet Mars snijdt? Mars is zoals je weet de planeet die verwijst naar de Romeinse oorlogsgod… Ik beleef aan dat soort spelletjes wel enig plezier, maar in de Verenigde Staten wordt me dat niet altijd in dank afgenomen. Brian Marsden, de directeur van het MPC, die intussen een goede vriend van mij is geworden, heeft me daar al over aangesproken. Hij staat wel erg positief tegenover mij, maar hij moet zich telkens bij de naamgevingscommissie verantwoorden voor mijn fratsen. De Amerikanen doen de laatste tijd trouwens erg vervelend op dat vlak. Zo willen ze dat ik per maand slechts één enkele naam voorstel, terwijl er voor hun LINEAR in één klap zestig namen toegekend worden. Onlangs werden zelfs een aantal waarnemingen en uitmetingen van mij niet aanvaard omdat er iets niet in orde zou zijn geweest met het formaat van hetgeen ik doorgestuurd had. Terwijl alles vlotjes door de computer van het MPC verwerkt kon worden… Met dat soort tegenwerkingen wil men mij wellicht het leven zuur maken, maar ik heb koppig volgehouden en zo heb ik de laatste tijd nog namen kunnen geven als Streuvels, Conscience, Rubens, Hemmerechts en Hugo Claus.

De grootste asteroïde die ik ontdekt heb is een Trojaan van honderd vijftig kilometer groot. Zoals je weet zijn de Trojanen twee groepen asteroïden die zich bevinden in de baan van Jupiter en zich op zestig graden aan elke kant van de planeet ophouden. De kanjer die ik ontdekt heb, heeft van mij de naam Ulysses gekregen.

Maar ik ben ook bijzonder blij dat ik kleine planeten heb kunnen vernoemen naar een aantal verlichtingsfilosofen uit de achttiende eeuw, zoals Diderot, Holbach en Helvetius. Zij stelden de corruptie en het onrecht van Kerk en Staat aan de kaak en proclameerden een soort rechten van de mens avant la lettre. Die strijd voor een betere en rechtvaardiger wereld is trouwens jammer genoeg nog steeds een heet hangijzer.  

 

Volgens u loopt de jacht op asteroïden stilletjes op zijn einde?   Al enkele jaren geleden heb ik een paper geschreven met als titel: “We are approaching the end of asteroid discovery”. Dat kan je overigens heel goed merken als je de lijsten van het MPC in het oog houdt: nog niet zo lang geleden werden er zoveel asteroïden ontdekt dat men met het nummeren niet kon volgen, terwijl er tegenwoordig meer asteroïden genummerd worden dan dat men er nieuwe ontdekt. Tenzij men met grotere instrumenten zou gaan speuren, lijkt het grootste deel van de asteroïden groter dan één kilometer in de binnendelen van het zonnestelsel intussen geïnventariseerd te zijn. Met grotere instrumenten zou de kilometergrens natuurlijk verschoven worden en zouden we nog verder weg kunnen speuren naar dergelijke objecten. En dichter bij zouden ook kleinere brokstukken van enkele honderden meter kunnen gedetecteerd worden. Wel vallen er nog asteroïden te ontdekken die zich buiten de eclipticazone bevinden en in banen met een hoge inclinatie rond de Zon bewegen.

 

Maar het onderzoek naar kleine planeten blijft hoe dan ook belangrijk, nietwaar?

 

Willen we meer te weten komen over het ontstaan en de evolutie van ons zonnestelsel, dan moet dat onderzoek zich zeer zeker richten op de kleine planeten en kometen die van ons zonnestelsel deel uitmaken.

Vanuit een ander oogpunt is het opsporen en bestuderen van asteroïden ook erg belangrijk. Het volstaat je even te informeren over de catastrofe van Tunguska in 1908 of een bezoek te brengen aan de meteoorkrater in Arizona om je er rekenschap van te geven dat inslagen vanuit de ruimte een bedreigende realiteit vormen. Werp een blik op de Maan en je kan met een verrekijker al heel wat sporen van dergelijke catastrofes waarnemen. Op onze planeet zijn door de erosie heel veel sporen verdwenen. Daarom zijn projecten als LINEAR en Spacewatch zeker nuttig om snel bewegende Near Earth Objects op te sporen en ons tijdig op mogelijke gevaren voor te bereiden. Maar die snellopers zijn vaak kleine donkergeblakerde brokstukken die recht op ons kunnen afkomen, zodat ze bijna niet op te sporen zijn tenzij heel kort voor de eventuele inslag ervan op onze planeet.

De speurtocht naar asteroïden wordt spijtig genoeg door sommige collega’s niet als serieuze sterrenkunde beschouwd, wellicht omdat het gaat om nietige en weinig spectaculaire objecten in vergelijking tot kanjers als pulserende sterren, quasars, exoplaneten, e.d. Ik heb zelf ook jarenlang ander sterrenkundig onderzoek gedaan, maar ik ervaar mijn zoektocht naar asteroïden als een zeer mooie en vruchtbare periode. En ik heb in ieder geval erg genoten tijdens mijn vele expedities van de rust en sereniteit bij het waarnemen en fotograferen van die indrukwekkende en wondere sterrenhemel.

 

Van harte dank, mijnheer Elst, voor de boeiende uitleg.